Ga naar de inhoud

Gronddynamiek Brabant

Een eerste kwantitatieve verkenning is uitgevoerd van de verwachte dynamiek op de Brabantse grondmarkt, alsook de benodigde grondvoorraad ten behoeve van een gebiedsgerichte aanpak in de provincie.

De dynamiek op de grondmarkt in Brabant wordt sterk bepaald door het aantal stoppende grondgebonden veebedrijven. In de periode 2012-2020 is in de gehele provincie in totaal 59.790 ha landbouwgrond overgedragen, waarvan 34.158 ha is verkregen door andere agrariërs, en meer in het bijzonder 10.207 ha door familierelaties.

Naar verwachting zal de komende jaren (tot 2028) circa 50% van de Brabantse melkveehouders stoppen met het bedrijf. Het aantal melkkoeien in Noord Brabant zal, in dezelfde periode, naar verwachting met circa 25% afnemen. De hieraan verbonden oppervlakte grond komt veelal pas na 2030 op de markt. Nadat de veehouder gestopt is met koeien melken, gaat deze veelal niet direct over tot verkoop van de grond. Grond van stoppende bedrijven wordt meestal alleen verkocht voor zover nodig om de resterende hypotheek af te lossen, en om fiscale stakingswinst te kunnen betalen. Dit na ijl effect duurt regelmatig langer dan 10 jaar.

Hoewel er extra stoppende grondgebonden veehouderijen zullen komen als gevolg van deelname aan de beëindigingsregeling, wordt niet verwacht dat deze gronden in de periode tot 2030 op de markt komen. Immers grond van stoppende bedrijven wordt veelal verkocht met een vertraging van tot tien jaar of meer. Grond van stoppende bedrijven wordt meestal alleen verkocht voor zover nodig om de resterende hypotheek af te lossen, en om fiscale stakingswinst te kunnen betalen. Naar verwachting zal de relevante grondmobiliteit in de periode 2020-2030 om en nabij de 1.500 á 2.000 ha per jaar bedragen.

Factoren die bepalend zijn voor de benodigde grondvoorraad betreffen het tijdig kunnen oormerken van percelen, mogelijkheden om de ondernemer een perspectief op een toekomst op de locatie te kunnen bieden, een voldoende grote afbakening van een gebied op basis van een gemene deler en/of een gemeenschappelijk belang, het betrekken van zoveel mogelijk verschillende belanghebbenden, en tot slot de mogelijkheid van overbruggingskredieten voor het financieren van ruilconstructies, inclusief die met ruilgronden.  De benodigde grondvoorraad om een natuurdoelstelling van 8.500 hectare te kunnen realiseren wordt geschat op 1.300 tot 1.700 hectare. Het opbouwen van deze voorraad dient meerdere jaren in beslag te nemen, teneinde marktverstoring te voorkomen. Een benodigde periode van minimaal 4 jaren lijkt realistisch. Indien jaarlijks 325 tot 425 ha voor het fonds wordt verworven, varieert het percentage aankopen, bij een relevante grondmobiliteit van 1.500 tot 2.000 ha per jaar, van 16% tot 28%.

Onze opdrachtgevers:

Wilt u meer weten?

Neem contact op met onze specialisten. 

Sandra van Kampen

Specialist Veehouderij & Leefomgeving

06 51 34 95 38
s.vankampen@connectingagriandfood.nl

Gebiedsanalyse stikstofdepositie veehouderijlocaties in Gemeente Deurne

Er is op het gebied “Deurnsche Peel en Mariapeel” sprake van een overschrijding van de kritische depositiewaarde van de aangewezen natuurgebieden. Ten aanzien van het verkrijgen van inzicht in de stikstofdepositie en mogelijke oplossingsrichtingen voor het verlagen van de depositie op dit gebied, is een gebiedsstudie uitgevoerd.

De stikstofdepositie op de Deurnsche Peel wordt veroorzaakt door onder andere landbouwactiviteiten binnen en buiten de gemeente Deurne (50%), activiteiten in het buitenland (37%), wegverkeer (5%), consument (3%) en industrie (2%). Dit onderzoek heeft zich gericht op het kwantificeren van de stikstofdepositie vanuit de stallen van Deurnese veehouderijen op de drie deelgebieden van Natura2000-gebied “Deurnsche Peel” en op het reductiepotentieel van maatregelen.

De berekende gemiddelde achtergrondstikstofdepositie is gelijk aan 1.984 mol per hectare per jaar, bij een kritische depositiewaarde gelijk aan 500 mol per hectare per jaar. De vergunde stikstofdepositie vanuit alleen de veestallen op de 390 veehouderijen in de gemeente Deurne draagt hier met een gemiddelde depositie van 356 mol per hectare per jaar voor gemiddeld 16% aan bij, met een minimum van 7% en een maximum van 39%.

De NH3-emissie uit stallen in Deurne draagt met 356 mol substantieel bij aan de overschrijding van 1.484 mol stikstofdepositie op de gebied “Deurnsche Peel”. Met het doorvoeren van emissie reducerende maatregelen neemt deze bijdrage af met 170 mol. Dat is echter niet voldoende om onder de kritische depositiewaarde te komen. Zelfs geheel wegnemen van de NH3-emissie vanuit alle stallen in Deurne leidt niet tot het bereiken van de kritische depositiewaarden. Daarvoor is de bijdrage aan de stikstofdepositie van niet-landbouw gerelateerde activiteiten alsook van verder weg gelegen veehouderijen buiten de gemeente Deurne te groot.

Voor het oplossen van het stikstofdossier zijn geen eenvoudige oplossingen voor handen, mede vanwege deels conflicterende doelstellingen tussen natuur en economie. Mede gegeven de depositie vanuit het buitenland, dienen los van de landelijke beleidslijn, per gebied haalbare depositiedoelen vastgesteld te worden, met een bijbehorende gebiedsgerichte aanpak. Voor de Deurnsche Peel is het niet mogelijk om met maatregelen in de veehouderij een depositie lager dan de kritische depositie te behalen. Immers, alleen al met de depositie uit het buitenland wordt deze reeds overschreden.

Wilt u meer weten?

Neem contact op met onze specialisten. 

Sandra van Kampen

Specialist Veehouderij & Leefomgeving

06 51 34 95 38
s.vankampen@connectingagriandfood.nl

Verwachte milieu-economische effecten aanpassen emisssie-eisen op de veehouderij in Limburg

Connecting Agri & Food heeft voor de provincie Limburg berekend wat deze effecten zouden zijn van een door de provincie opgesteld maatregelenpakket. Daarbij is er gefocust op de korte (2020), middellange (2025) en lange (2030) termijn. Allereerst lijkt de trend van een dalend aantal veehouderijen zich ook richting 2030 door te zetten. Dat de omvang van de veestapel in de periode tot 2030 weliswaar krimpt, maar minder hard dan het aantal bedrijven, leert dat de intensivering in de veehouderij ook de komende jaren doorzet. Dat betekent dat we oog moeten blijven houden voor de positieve effecten hiervan (intensievere veehouderijen zijn over het algemeen schoner per dier), maar ook voor het ontstaan van mogelijke nieuwe knelpunten. Ook in de periode tot 2030 zal daarom gezocht moeten worden naar de balans tussen deze twee zaken.

De al sterke daling van de emissie van ammoniak zal zich als gevolg van de gepresenteerde aanpak doorzetten en leiden tot een verdere daling met 39% in de periode 2020-2030. Voor wat betreft de emissie van fijnstof valt de meeste winst te behalen binnen de sector van de pluimveehouderij. Met de uitvoering van het gepresenteerde maatregelenpakket zal binnen deze sector een reductie van fijnstof-emissies van 30% in 2020 en 75% in 2030 kunnen worden bereikt.

Voor wat betreft de emissiereductie van geur door de varkenshouderij wordt een substantieel effect verwacht doordat per 2020 een aantal bedrijven gaan stoppen omdat zij geen invulling geven aan aanpassingen conform de huisvestingseisen per 2020. Daarnaast zal de warme sanering varkenshouderij de overlast verminderen. Eerste inschattingen laten zien dat geuroverlast van de varkenshouderij afneemt met ongeveer de helft (53%) van de afname van ammoniakemissies in 2020. In 2025 en 2030 loopt dit naar verwachting verder op naar 82% van de afname van ammoniakemissies. Daarnaast zal het gepresenteerde maatregelenpakket ook bijdragen aan een beter klimaat in stallen. Door brongerichte maatregelen (maar ook door real-time meten) ontstaat zo een beter leefklimaat voor dieren in de stallen, met minder antibioticagebruik en een verhoogd dierenwelzijn tot gevolg. Het dierenwelzijn wordt verder ook nog verbeterd door autonome marktontwikkelingen (zoals het Beter Leven Keurmerk).

Onze opdrachtgevers

Wilt u meer weten?

Neem contact op met onze specialisten. 

Angela van der Sanden

Specialist Veehouderij & Strategie

06 53 38 53 23
a.vandersanden@connectingagriandfood.nl