Meteen naar de inhoud

Regelgeving Noord-Brabant

In opdracht van de provincie Noord-Brabant heeft Connecting Agri & Food onderzoek gedaan naar de verwachte effecten van het aanpassen van de verordening natuurbescherming en het invoeren van het systeem van staldering op de omvang en de structuur van de veehouderij van Noord-Brabant.

 

Opdrachtgever:

Wilt u meer weten?

Neem contact op met onze specialisten. 

Angela van der Sanden

Specialist Veehouderij & Strategie

06 53 38 53 23
a.vandersanden@connectingagriandfood.nl

Evaluatie Nederlands mestbeleid 1984 - 2015

We voerden een evaluatie uit van 18 beleidsinstrumenten van het Nederlandse mestbeleid, die van de jaren 1984 tot en met 2015 zijn doorgevoerd. Dit was op verzoek van de Wereldbank.

Wilt u meer weten?

Neem contact op met onze specialisten. 

Angela van der Sanden

Specialist Veehouderij & Strategie

06 53 38 53 23
a.vandersanden@connectingagriandfood.nl

Ammoniak en stikstof

Connecting Agri & Food heeft de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in het opbouwen van expertise om de omgevingskwaliteit betrouwbaar en nauwkeurig in kaart te kunnen brengen. Zoals aangekondigd in het eindrapport van het Adviescollege Stikstofproblematiek van de commissie Remkes, moeten veehouderijen inzicht krijgen in de ammoniakemissie rondom het bedrijf. Het doel is om te komen tot cijfermatige onderbouwing en op basis van metingen in en om het bedrijf. Daarnaast wordt geadviseerd over een meetnet voor de luchtkwaliteit, aanvullend op meetsystemen met sensoren in de stallen. Het gaat dan om ammoniak en integraal ook om nitraat, fosfaat, fijnstof, geur en methaan.
Connecting Agri & Food draagt bij aan het evalueren van de meest geschikte sensoren, voor het meten van de fijnstof en de belangrijkste geurcomponenten. Dat doen wij voor verschillende opdrachtgevers. Daarnaast zijn we ook betrokken bij pilots, in opdracht van gemeentes en provincies, waarin boeren en burgers samen de meetresultaten bespreken.

Wilt u meer weten?

Neem contact op met onze specialisten. 

Sandra van Kampen

Specialist Veehouderij & Leefomgeving

06 51 34 95 38
s.vankampen@connectingagriandfood.nl

Gebiedsgerichte aanpak stikstof

Connecting Agri & Food heeft in opdracht van de provincie Limburg onderzocht of er economische ontwikkeling gerealiseerd kan worden in drie Limburgse gebieden onder de geldende stikstofregels, zoals uitgesproken door de Raad van State op 29 mei 2019. Daarbij is onderzocht welke maatregelen, generiek of maatwerk, een oplossing kunnen bieden voor de gewenste economische ontwikkeling en natuurontwikkeling nabij de Natura 2000-gebieden.

In een praktijksituatie blijkt externe saldering een complexe en kostbare zaak, die op de (middel)lange termijn onvoldoende ruimte biedt voor economische ontwikkeling. Dit wordt onder andere veroorzaakt door de afstanden waarmee gerekend moeten worden en de hoge kosten voor sanering van bedrijven.

Onze opdrachtgever:

Wilt u meer weten?

Neem contact op met onze specialisten. 

Sandra van Kampen

Specialist Veehouderij & Leefomgeving

06 51 34 95 38
s.vankampen@connectingagriandfood.nl

Angela van der Sanden

Specialist Veehouderij & Strategie

06 53 38 53 23
a.vandersanden@connectingagriandfood.nl

Vestiging van Brabantse veehouders in de Belgische grensstreek

Connecting Agri & Food heeft de vestiging van Brabantse en andere Nederlandse ondernemers in de Vlaamse grensstreek onderzocht. Tevens is nagegaan om welke de redenen veehouders zich in de grensstreek vestigen en of de recente Saneringsregeling varkenshouderij hier een rol  bij speelt. Hiertoe is een analyse uitgevoerd van het Vlaamse milieubeleid voor de veehouderij, zijn beschikbare statistische gegevens verzameld, en is een kwantitatieve en kwalitatieve inventarisatie uitgevoerd op basis van  gesprekken met deskundigen en betrokkenen.

In geen van de gesprekken zijn de Provinciale Verordening van 2017 en de Saneringsregeling Varkenshouderij aangehaald als reden om de activiteiten in België uit te gaan voeren. De inventarisatie onder deskundigen en betrokkenen is uitgevoerd op basis van vijfentwintig gesprekken met adviseurs met kennis van de situatie in België, vijf veehouders zelf, vertegenwoordigers van de Boerenbond België, medewerkers van mengvoederbedrijven, vleesverwerkende bedrijven, fokkerijorganisaties, stalinrichters, en met vertegenwoordigers van lokale overheden in Antwerpen, Hoogstraten, Merksplas, Ravels en Wuustwezel.  Een inventarisatie leverde op dat 34 Nederlandse ondernemers bekend zijn die in Vlaanderen op in totaal 79 locaties landbouwhuisdieren houden. Het betreft 27 varkenshouders, 4 pluimveehouders, 2 kalverhouders en 1 nertsenhouder. Daarnaast zijn er de afgelopen vijf jaren twee Belgische varkenshouders varkens gaan houden in Noord-Brabant.  Deze 27 varkenshouders houden samen op  64 locaties varkens in België. Gemiddeld zijn deze varkenshouders al 20 jaren actief in België.

In totaal houden voornoemde 27 Nederlandse varkenshouders ruim 9.000 zeugen en 131.000 vleesvarkens in België. De 4 Nederlandse pluimveehouders hebben in België naar schatting om en nabij 1 mln. dieren op in totaal 11 locaties. Dit komt overeen met 2,4% van het totale aantal zeugen, 3,7% van het totale aantal vleesvarkens, en 4,6% van het totale aantal vleeskuikens in Vlaanderen in 2018. Alle geïnterviewde respondenten geven aan geen bedrijf te kennen dat in het kader van de recente Saneringsregeling Varkenshouderij is gestopt in Nederland, en vervolgens in Vlaanderen varkens is gaan houden.  Het merendeel van deze varkenshouders is in de jaren negentig over de grens actief geworden, en op zoek gegaan naar een 2de locatie. Oost Europa was met 800 km te ver, en in België stonden goede betaalbare locaties te koop. De families die zich in België gevestigd hebben, zitten er al 20-30 jaar.

Op basis van de verzamelde informatie, analyse van de wet- en regelgeving in Vlaanderen en gevoerde gesprekken met deskundigen en betrokkenen wordt geconcludeerd dat het merendeel van de Brabantse en andere Nederlandse veehouders die zich in België hebben gevestigd dit al geruime tijd geleden hebben gedaan. Er zijn geen situaties geïdentificeerd waarbij varkenshouders – gebruik makend van de Saneringsregeling – stappen hebben gezet om zich in België te gaan vestigen. De kans wordt ook klein geacht dat ondernemers die in Nederland deelnamen aan de Saneringsregeling, alsnog de komende jaren in België gaan beginnen.

Wilt u meer weten?

Neem contact op met onze specialisten. 

Janneke Straver – van der Schans

Specialist Veehouderij & Economie

06 13 12 78 93
j.straver@connectingagriandfood.nl

Sandra van Kampen

Specialist Veehouderij & Leefomgeving

06 51 34 95 38
s.vankampen@connectingagriandfood.nl

Stalaanpassing 2024

Op grond van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, heeft de provincie Noord-Brabant eisen opgelegd aan bedrijfsmatige veehouderijen ten aanzien van ammoniakemissie vanuit stallen. Een ondernemer heeft de keuze om aan de emissie-eisen te voldoen op bedrijfsniveau of op stalniveau. Kiest hij voor stalniveau, dan is de leeftijd van de stallen belangrijk. Stalsystemen die op 1-1-2024 ouder zijn dan 20 jaar of ouder dan 15 jaar, moeten voor januari 2024 dusdanig zijn aangepast dat ze voldoen aan de emissie-eisen. Vervolgens dienen in de daaropvolgende jaren de overige stalsystemen aangepast te worden op het moment dat deze ouder dan 15 resp. 20 jaar worden. Worden er geen aanpassingen gedaan en voldoen de stalsystemen niet aan de emissie-eisen, dan moeten de stallen buiten gebruik worden gesteld.

Connecting Agri & Food heeft onderzocht op hoeveel locaties er naar verwachting voor 2024 één of meerdere stalsystemen moeten worden aangepast op basis van de Interim Omgevingsverordening. Op hoeveel locaties moet er tot en met 31-12-2023 geïnvesteerd worden in emissie reducerende maatregelen minus het aantal locaties dat naar verwachting wordt beëindigd voor 1-1-2024.

Reden voor beëindiging van een locatie zijn de leeftijd van de ondernemer, opvolgingssituatie, leeftijd van de stalsystemen en de beschikbaarheid en effectiviteit van emissiereducerende technieken. Maar, bleek uit eerder onderzoek, ook de benodigde investeringen om te voldoen aan de gestelde emissie-eisen kunnen voor ondernemers een reden zijn om het bedrijf (vervroegd) te beëindigen. In plaats van de benodigde stalaanpassingen te doen, zullen de ondernemers de stalsystemen buiten gebruik stellen en daarmee de locatie beëindigen. Daarom kan onderscheid gemaakt worden in het aantal locaties waar, op basis van de verleende omgevingsvergunning, stalaanpassingen gedaan zouden moeten worden én het aantal locaties waarop ondernemers daadwerkelijk het voornemen hebben om stalaanpassingen door te voeren. Of dit voornemen om aanpassingen te doen vervolgens kan worden uitgevoerd hangt af van de financierbaarheid en het tijdig verkrijgen van de juiste vergunning.

In het onderzoek is uitgegaan van 4.385 actieve locaties. Belangrijkste conclusie uit het onderzoek is dat elke sector nog een opgave heeft ten aanzien van het emissiearm(er) maken van verouderde stalsystemen. Naar verwachting zal op zo’n 2.210 locaties de ondernemer de stallen nog moeten aanpassen. Dit zijn dus locaties die (nu nog) niet voldoen, maar waar naar verwachting de ondernemer wél aanpassingen gaat doen. Gekeken naar de diergroepen betekent dat dat circa 90% van de melkveehouders, 55% van de vleeskalverhouders, 75% van de geitenhouders, 72% van de varkenshouders, 48% van de leghennenhouders en 31% van de vleeskuikenhouders nog stalaanpassingen moet doen als ze na 1-1-2024 de stallen willen blijven gebruiken. 

 

Wilt u meer weten?

Neem contact op met onze specialisten. 

Sandra van Kampen

Specialist Veehouderij & Leefomgeving

06 51 34 95 38
s.vankampen@connectingagriandfood.nl

Ruimte voor ruimte Limburg

De landelijke Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV) is uitgevoerd van maart 2000 tot en met oktober 2001. In de zogenaamde concentratiegebieden kon men ook deelnemen aan de ruimte-voor-ruimte regeling: stoppende ondernemers die tevens de stallen sloopten, ontvingen hiervoor subsidie. Voor deze “sloopsubsidies” stelde het Rijk echter geen geld beschikbaar. De door de provincies voorgefinancierde sloopsubsidies konden achteraf worden terugverdiend met de realisatie van woningbouwkavels buiten de bebouwde kom. Voor de provincie Limburg zijn de effecten van deze ruimte-voor-ruimte regeling gekwantificeerd voor de volgende aan milieukwaliteit gerelateerde aspecten: aantal veehouderijlocaties met stallen, hoeveelheid dierlijke mest, hoeveelheid in dierlijke mest aanwezige fosfaat, emissie van ammoniak uit stallen, en aantal vierkante meters gesloopt staloppervlak.

In Limburg hebben 451 bedrijven gebruik gemaakt van de regeling. De regeling heeft geleid tot een versnelde en sociaal economisch acceptabele beëindiging van de deelnemende veehouderijen. De regeling heeft ook bijgedragen aan het definitief uit de markt halen van productierechten en het slopen van bedrijfsgebouwen. Met de regeling is 2,86 miljoen kilo forfaitair berekend fosfaat uit de markt genomen, productiecapaciteit opgeheven overeenkomend met 1,33 mln. kilo  ammoniakemissie en 0,29 mln. kubieke meters dierlijke mest. Een afname van 1,33 mln. kg ammoniakemissie uit stallen komt overeen met 18% van de ammoniakemissie van de betreffende sectoren in 2000. De afname van de hoeveelheid dierlijke mest komt per werkdag overeen met 62 transportbewegingen van tankwagens van 36 m3 gedurende de in het jaar toegestane uitrijperiode.

Aan de sloopregeling hebben in Limburg 350 van de 451 bedrijven deelgenomen. In totaal is door deze regeling in Limburg bijna 0,6 miljoen vierkante meters staloppervlak gesloopt, oftewel bijna 60 ha. Per saldo heeft de regeling een positief effect gehad op de omgevingskwaliteit, de fosfaatproductie, de ammoniakemissie, en op het mestoverschot. Daarnaast is er een economische impuls geleverd vanuit de sloopsubsidies en de woningbouw. De subsidies op de sloop van de stallen bedroegen in totaal €55,7 miljoen. De geschatte impuls van de woningbouw is berekend op €255 miljoen. De economische impuls voor de bouwsector komt daarmee uit ruim €310 miljoen.

De voorfinanciering van de sloopsubsidies was cruciaal. De verwachting is dat deze voor de Provincie wordt afgesloten met een positief resultaat van €14,5 mln. Leerpunten voor vergelijkbare transitieopgaven in het buitengebied betreffen: bouw prikkels in om te komen tot een goede business case voor de combinatie van deelnemende publieke en private partijen, maak scherpe afspraken aan de voorkant van het (langdurige) proces, kies het juiste geografische schaalniveau, bouw flexibiliteit in desgewenst om bij te kunnen sturen, en zorg voor een integrale monitoring, opdat stakeholders gedurende het hele traject het overzicht behouden.

 

Onze opdrachtgevers:

Wilt u meer weten?

Neem contact op met onze specialisten. 

Sandra van Kampen

Specialist Veehouderij & Leefomgeving

06 51 34 95 38
s.vankampen@connectingagriandfood.nl

Peter van Balkom

Specialist Markt & Keten

06 51 42 43 27
p.vanbalkom@connectingagriandfood.nl

Gronddynamiek Brabant

Een eerste kwantitatieve verkenning is uitgevoerd van de verwachte dynamiek op de Brabantse grondmarkt, alsook de benodigde grondvoorraad ten behoeve van een gebiedsgerichte aanpak in de provincie.

De dynamiek op de grondmarkt in Brabant wordt sterk bepaald door het aantal stoppende grondgebonden veebedrijven. In de periode 2012-2020 is in de gehele provincie in totaal 59.790 ha landbouwgrond overgedragen, waarvan 34.158 ha is verkregen door andere agrariërs, en meer in het bijzonder 10.207 ha door familierelaties.

Naar verwachting zal de komende jaren (tot 2028) circa 50% van de Brabantse melkveehouders stoppen met het bedrijf. Het aantal melkkoeien in Noord Brabant zal, in dezelfde periode, naar verwachting met circa 25% afnemen. De hieraan verbonden oppervlakte grond komt veelal pas na 2030 op de markt. Nadat de veehouder gestopt is met koeien melken, gaat deze veelal niet direct over tot verkoop van de grond. Grond van stoppende bedrijven wordt meestal alleen verkocht voor zover nodig om de resterende hypotheek af te lossen, en om fiscale stakingswinst te kunnen betalen. Dit na ijl effect duurt regelmatig langer dan 10 jaar.

Hoewel er extra stoppende grondgebonden veehouderijen zullen komen als gevolg van deelname aan de beëindigingsregeling, wordt niet verwacht dat deze gronden in de periode tot 2030 op de markt komen. Immers grond van stoppende bedrijven wordt veelal verkocht met een vertraging van tot tien jaar of meer. Grond van stoppende bedrijven wordt meestal alleen verkocht voor zover nodig om de resterende hypotheek af te lossen, en om fiscale stakingswinst te kunnen betalen. Naar verwachting zal de relevante grondmobiliteit in de periode 2020-2030 om en nabij de 1.500 á 2.000 ha per jaar bedragen.

Factoren die bepalend zijn voor de benodigde grondvoorraad betreffen het tijdig kunnen oormerken van percelen, mogelijkheden om de ondernemer een perspectief op een toekomst op de locatie te kunnen bieden, een voldoende grote afbakening van een gebied op basis van een gemene deler en/of een gemeenschappelijk belang, het betrekken van zoveel mogelijk verschillende belanghebbenden, en tot slot de mogelijkheid van overbruggingskredieten voor het financieren van ruilconstructies, inclusief die met ruilgronden.  De benodigde grondvoorraad om een natuurdoelstelling van 8.500 hectare te kunnen realiseren wordt geschat op 1.300 tot 1.700 hectare. Het opbouwen van deze voorraad dient meerdere jaren in beslag te nemen, teneinde marktverstoring te voorkomen. Een benodigde periode van minimaal 4 jaren lijkt realistisch. Indien jaarlijks 325 tot 425 ha voor het fonds wordt verworven, varieert het percentage aankopen, bij een relevante grondmobiliteit van 1.500 tot 2.000 ha per jaar, van 16% tot 28%.

Onze opdrachtgevers:

Wilt u meer weten?

Neem contact op met onze specialisten. 

Sandra van Kampen

Specialist Veehouderij & Leefomgeving

06 51 34 95 38
s.vankampen@connectingagriandfood.nl

Gebiedsanalyse stikstofdepositie veehouderijlocaties in Gemeente Deurne

Er is op het gebied “Deurnsche Peel en Mariapeel” sprake van een overschrijding van de kritische depositiewaarde van de aangewezen natuurgebieden. Ten aanzien van het verkrijgen van inzicht in de stikstofdepositie en mogelijke oplossingsrichtingen voor het verlagen van de depositie op dit gebied, is een gebiedsstudie uitgevoerd.

De stikstofdepositie op de Deurnsche Peel wordt veroorzaakt door onder andere landbouwactiviteiten binnen en buiten de gemeente Deurne (50%), activiteiten in het buitenland (37%), wegverkeer (5%), consument (3%) en industrie (2%). Dit onderzoek heeft zich gericht op het kwantificeren van de stikstofdepositie vanuit de stallen van Deurnese veehouderijen op de drie deelgebieden van Natura2000-gebied “Deurnsche Peel” en op het reductiepotentieel van maatregelen.

De berekende gemiddelde achtergrondstikstofdepositie is gelijk aan 1.984 mol per hectare per jaar, bij een kritische depositiewaarde gelijk aan 500 mol per hectare per jaar. De vergunde stikstofdepositie vanuit alleen de veestallen op de 390 veehouderijen in de gemeente Deurne draagt hier met een gemiddelde depositie van 356 mol per hectare per jaar voor gemiddeld 16% aan bij, met een minimum van 7% en een maximum van 39%.

De NH3-emissie uit stallen in Deurne draagt met 356 mol substantieel bij aan de overschrijding van 1.484 mol stikstofdepositie op de gebied “Deurnsche Peel”. Met het doorvoeren van emissie reducerende maatregelen neemt deze bijdrage af met 170 mol. Dat is echter niet voldoende om onder de kritische depositiewaarde te komen. Zelfs geheel wegnemen van de NH3-emissie vanuit alle stallen in Deurne leidt niet tot het bereiken van de kritische depositiewaarden. Daarvoor is de bijdrage aan de stikstofdepositie van niet-landbouw gerelateerde activiteiten alsook van verder weg gelegen veehouderijen buiten de gemeente Deurne te groot.

Voor het oplossen van het stikstofdossier zijn geen eenvoudige oplossingen voor handen, mede vanwege deels conflicterende doelstellingen tussen natuur en economie. Mede gegeven de depositie vanuit het buitenland, dienen los van de landelijke beleidslijn, per gebied haalbare depositiedoelen vastgesteld te worden, met een bijbehorende gebiedsgerichte aanpak. Voor de Deurnsche Peel is het niet mogelijk om met maatregelen in de veehouderij een depositie lager dan de kritische depositie te behalen. Immers, alleen al met de depositie uit het buitenland wordt deze reeds overschreden.

Wilt u meer weten?

Neem contact op met onze specialisten. 

Sandra van Kampen

Specialist Veehouderij & Leefomgeving

06 51 34 95 38
s.vankampen@connectingagriandfood.nl

Verwachte milieu-economische effecten aanpassen emisssie-eisen op de veehouderij in Limburg

Connecting Agri & Food heeft voor de provincie Limburg berekend wat deze effecten zouden zijn van een door de provincie opgesteld maatregelenpakket. Daarbij is er gefocust op de korte (2020), middellange (2025) en lange (2030) termijn. Allereerst lijkt de trend van een dalend aantal veehouderijen zich ook richting 2030 door te zetten. Dat de omvang van de veestapel in de periode tot 2030 weliswaar krimpt, maar minder hard dan het aantal bedrijven, leert dat de intensivering in de veehouderij ook de komende jaren doorzet. Dat betekent dat we oog moeten blijven houden voor de positieve effecten hiervan (intensievere veehouderijen zijn over het algemeen schoner per dier), maar ook voor het ontstaan van mogelijke nieuwe knelpunten. Ook in de periode tot 2030 zal daarom gezocht moeten worden naar de balans tussen deze twee zaken.

De al sterke daling van de emissie van ammoniak zal zich als gevolg van de gepresenteerde aanpak doorzetten en leiden tot een verdere daling met 39% in de periode 2020-2030. Voor wat betreft de emissie van fijnstof valt de meeste winst te behalen binnen de sector van de pluimveehouderij. Met de uitvoering van het gepresenteerde maatregelenpakket zal binnen deze sector een reductie van fijnstof-emissies van 30% in 2020 en 75% in 2030 kunnen worden bereikt.

Voor wat betreft de emissiereductie van geur door de varkenshouderij wordt een substantieel effect verwacht doordat per 2020 een aantal bedrijven gaan stoppen omdat zij geen invulling geven aan aanpassingen conform de huisvestingseisen per 2020. Daarnaast zal de warme sanering varkenshouderij de overlast verminderen. Eerste inschattingen laten zien dat geuroverlast van de varkenshouderij afneemt met ongeveer de helft (53%) van de afname van ammoniakemissies in 2020. In 2025 en 2030 loopt dit naar verwachting verder op naar 82% van de afname van ammoniakemissies. Daarnaast zal het gepresenteerde maatregelenpakket ook bijdragen aan een beter klimaat in stallen. Door brongerichte maatregelen (maar ook door real-time meten) ontstaat zo een beter leefklimaat voor dieren in de stallen, met minder antibioticagebruik en een verhoogd dierenwelzijn tot gevolg. Het dierenwelzijn wordt verder ook nog verbeterd door autonome marktontwikkelingen (zoals het Beter Leven Keurmerk).

Onze opdrachtgevers

Wilt u meer weten?

Neem contact op met onze specialisten. 

Angela van der Sanden

Specialist Veehouderij & Strategie

06 53 38 53 23
a.vandersanden@connectingagriandfood.nl